Asbestinventarisatie
Hoe gaat een inspectie te werk?
1.vooronderzoek
Het moment van ondertekening van de opdrachtovereenkomst legt vast wat het
opdrachtmandaat van de asbestdeskundige is, wat het inspectiegebied is en wat de ter
beschikking gestelde informatie is.
In het vooronderzoek analyseert de asbestdeskundige alle aangereikte informatie in functie van een correcte uitvoering van de asbestinventarisatie. Zonder ondertekende opdrachtovereenkomst kan een asbestdeskundige niet starten aan de inspectie. De opdrachtovereenkomst moet door de asbestdeskundige worden overgemaakt aan OVAM vooraleer deze het verslag kan opmaken.
2.Plaatsbezoek
De asbestdeskundige is altijd verplicht minimaal één volledige, fysieke rondgang ter plaatse uit te voeren. Indien slechts een deel van het inspectiegebied moet worden geactualiseerd naar
aanleiding van een gewijzigde toestand moet de asbestdeskundige toch controleren of de
overige delen van het inspectiegebied zich in dezelfde toestand bevinden zoals
beschreven in de te actualiseren asbestinventarisattest. Na actualisatie wordt er immers
een nieuw asbestinventarisattest afgeleverd dat een uitspraak doet over het gehele
inspectiegebied met een nieuwe geldigheidstermijn.
3.Monstername
De asbestdeskundige heeft een resultaatsverbintenis en géén middelenverbintenis om
inspecteerbare asbestverdachte materialen te identificeren als ‘asbesthoudend’ dan wel
als ‘niet-asbesthoudend’. Dit geeft de asbestdeskundige echter geen vrijgeleide om
onnodig veel monsters te nemen. Verschillende materialen kunnen audiovisueel en op
basis van ervaring en expertise beschouwd worden als niet-asbestverdacht.
Een materiaal kan beschouwd worden als niet-asbestverdacht materiaal als deze
beoordeling met zekerheid mogelijk is op basis van:
- vaststelling en expertise van de asbestdeskundige
- bewijsdocumenten + bevestiging door vaststelling en expertise van de
asbestdeskundige
Monstername (laboanalyse door asbestlabo) is het enige identificatiemiddel om
asbestverdachte materialen als niet-asbesthoudend te identificeren. De asbestdeskundige
kan op eigen verantwoordelijkheid gebruik maken van een bestaande asbestanalyses
uitgevoerd door een asbestlabo om een asbestverdacht materiaal te identificeren als
niet-asbesthoudend.
4.Asbestverdachte materialen waarvan monstername en laboanalyse verplicht is
om als niet-asbesthoudend te identificeren
- elk asbestverdacht materiaal dat de asbestdeskundige wil identificeren als nietasbesthoudend
- platen type “Pical”, asbestboard
- zwarte lijmlaag
- relatief harde en/of pasta-achtige mastiek of kit
- bitumen, roofing, teer
- spuitlagen, bevlokking
- thermisch isolerend materiaal, indien het waarneembare materiaal asbestverdacht is
- crepi
- tegellijm faiencetegels
De asbestdeskundige voert bij een niet-destructief onderzoek standaard enkel
monsternames uit van vast te stellen en fysiek bereikbaar asbestverdacht materiaal.
Overige tussenliggende, al dan niet asbestverdachte, lagen tot aan de primaire drager,
worden optioneel bemonsterd als aanvullend onderzoek. Uitzonderingen hierop vormen
thermische isolatie en pleisterwerk. Bij deze twee toepassingen dient een monstername te
worden uitgevoerd tot op de primaire drager.